13 september 2015

Ik vroeg mijn vader om mijn bed op een ander plek in de slaapkamer te zetten. Zodat ik de ochtend na het verplaatsen, nog niet aan de verplaatsing gewend, het even niet zou snappen, even in de war zou zijn, omdat er geen muur rechts naast me was, omdat het licht ergens anders vandaan kwam. (p.20)
 
'Je bent altijd zo vrolijk, maar ben je wel echt vrolijk?' Mijn vrolijkheid deed de meester denken aan de vrolijkheid van een clown met zo'n grote rode lachende schminkmond. De schmink moest het verdriet op het gezicht erachter verbergen. Ik voelde me beschuldigd. Ik wilde niet dat hij mij met zo'n clown vergeleek. Ik was geen clown. Ik deed niet alsof. Ik wás vrolijk. Ik wilde niet dat hij mijn vrolijkheid van me afnam. (p.30)
 
Ik las dat boeddhisten geloven in meerdere levens. Het was de bedoeling van elk leven te leren, en zo, leven na leven, te veranderen in een steeds beter mens. Als je niet meer kon veranderen in een nog beter mens, als je zo goed was als een mens kon zijn, kwam je in het nirwana. Je kreeg geen extra leven meer. Je kreeg eeuwige rust. Ik dacht: ik moet niet te veel mijn best doen. (p.36)
 
Een zondagochtend. De dominee sprak over het belang je vijanden lief te hebben. Van vrienden houden kon iedereen. Zelfs misdadigers hielden van hun vrienden. Wanneer we wilden dat er iets veranderde, moesten we leren houden van wie niét onze vrienden waren. Ik probeerde mijn schrik te verbergen. Ik was er blijkbaar nog erger aan toe dan misdadigers. Ik vond het wél moeilijk van mijn vrienden te houden. (p.44)
 
In een ander land hoop ik altijd zo snel mogelijk iets te vinden waarin ik me thuis kan voelen. Alsof mijn ogen eerst iets moeten zien wat ze al kennen, ik eerst iets mee moet maken wat me vertrouwd is en ik me pas daarna open kan stellen voor wat nieuw en anders is. Het kan de manier zijn waarop iemands haren in zijn hals vallen, het kan een tongval zijn, een stem, een geur, een boom met paarse bloesems die ik zag in een land waar ik was met iemand van wie ik hield. Het kunnen eenden zijn. (p.101)
 
Uit Voor altijd voor het laatst, Tjitske Jansen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten